Hoe zorg je dat mensen een gevoel krijgen bij een verandering?

Veel heidagen en andere groepsbijeenkomsten hebben als doel om een gevoel te krijgen bij een gezamenlijke veranderopgave. Terecht, want het gevoel is de motor van verandering. Als je dat gevoel kunt activeren, kun je samen volgende stappen zetten.

Dus gebruiken we tal van technieken om het gevoel te delen: we vertellen verhalen, we delen inspirerende voorbeelden, we nodigen rolmodellen uit als spreker, we verbeelden de toekomst en we gebruiken gaming om de verandering aan den lijve te ervaren.

Soms werken die technieken fantastisch.

En soms werken ze niet.

Als ze niet werken is het gesprek leeg. Het blijft hangen in beschouwingen over vergezichten, in gelatenheid over de verandering en in narrigheid over de werkvorm.

Hoe komt dat?

Zonder uitputtend te willen zijn, zie ik drie mogelijkheden.

1.      De veranderopgave is te abstract

Veranderopgaven komen nogal eens op tafel in de bewoordingen waarmee ze zijn uitgekristalliseerd in het visiedocument. In de redactieslag die daaraan vooraf is gegaan, zijn alle gevoelswoorden gesneuveld. De opgave is een lege huls geworden.

Dan is niet de eerste stap om mensen te vragen die huls te vullen met hun eigen gevoel. Het past beter hem te vullen met het gevoel van degene die de opgave op de veranderagenda heeft gezet. Die is aan zet om haar/zijn gevoel voor richting op tafel te leggen. Niet om het te vermenigvuldigen, maar om het te delen. Dan kunnen de anderen aangeven waar de richting wel en niet resoneert met hun eigen gevoel.

2.      De pijn onder het verlangen is nog niet gedeeld

Het gevoel dat we het liefst willen delen is verlangen. Maar als onze interventies om verlangen aan te boren vastlopen in een leeg gesprek, is dat een teken dat we eerst een ander gevoel dienen aan te boren. Dat gevoel is pijn. Het gesprek moet niet gaan over de ambitie van de verandering, maar over de urgentie. Dat voelt veel ongemakkelijker, maar het is de enige uitweg uit het lege gesprek.

3.      Je geeft valse ruimte

Het heeft iets raars om verlangen te willen delen in een opgave waar niet aan getornd mag worden. Dan zeg je: ‘jullie moeten iets, en we gaan in gesprek over waarom jullie het willen’. Die valse ruimte geeft gedoe dat in vele gedaanten het gesprek binnensluipt.

Dat wil niet zeggen dat opgelegde veranderingen geen onderwerp van gesprek mogen zijn. Ook die veranderingen slagen alleen als mensen er een gevoel bij krijgen. Het gesprek erover mag alleen niet als doel hebben om hun verlangen aan te boren, maar om er achter te komen welk gevoel de verandering bij hen losmaakt.

Dan kan blijken dat de veranderopgave geen verlangen losmaakt, maar weerstand. Het goede nieuws is: dat is ook een gevoel, én het geeft essentiële informatie om de verandering beter te maken. Waardoor je de kans groter maakt dat hij het verlangen wél raakt.

En soms is die weerstand het signaal dat het toch beter is om er wél aan te tornen.

Annemarie Mars, maart 2024

Bird Talk!” by A.Davey is licensed under CC BY 2.0.
Lees meer →

Hoe overwin je een kaderverslaving?

Te veel veranderopgaven staan bol van de kaders. Er zit geen enkele rem op en ze maken meer kapot dan je lief is.

Het lijkt wel een verslaving.

Moeten we niet gewoon cold turkey afkicken?

Nee. We hoeven kaders niet volledig uit te bannen. Maar veranderingen worden er beter van als we ons matigen in de drang om te kaderen.

Hoe doe je dat?

Als je een kader stelt, verklaar je een deel van het gebied waarop jullie bewegen voor de ander tot verboden terrein. Je zet een hek neer waarbinnen je hem de ruimte geeft om te bewegen. Daarbuiten mag hij niet komen.

Een kader kan alleen zijn functie vervullen als de ander begrijpt wat er misgaat als hij er buiten gaat. Als jij een hek neerzet waarvan de ander de noodzaak niet begrijpt, krijg je ofwel weerstand (‘waarom staat hier in hemelsnaam een hek!’), leeg gedrag (‘oeh, een hek, daar zal ik wel niet mogen komen’) of burgerlijke ongehoorzaamheid (‘hé, een hek, ik ga eens kijken wat er achter ligt’).

Maar als de ander begrijpt waarom het terrein buiten het hek problematisch is, is de vraag of je nog wel een hek nodig hebt. Zijn urgentiegevoel wijst immers al de weg. Je hoeft niets te bepalen, alleen maar uit te leggen.

Dat urgentiegevoel hoeft niet eens van jou te komen. Als je met de ander het gebied samen gaat verkennen op mogelijke voetangels en klemmen, kan hij er zelf achter komen welke delen van het terrein niet geschikt zijn om heen te gaan. Je hoeft niets te bepalen, alleen maar te bevragen.

Je kunt er zelfs voor kiezen om helemaal niets doen. Als je de ander alle vrijheid geeft om te gaan en staan waar hij wil, zal hij door schade en schande wijs worden wat de plekken zijn waar hij beter weg kan blijven. Je hoeft niets te bepalen, alleen maar los te laten.

Dus?

Uitleggen, bevragen en loslaten zijn de beste remedies tegen kaderverslaving.

Maar soms is het wél nodig dat je een kader stelt. Dat zijn de situaties waar tegengestelde belangen spelen op een ongelijk speelveld waar de relaties niet warm genoeg zijn om de ruimte uit eigen beweging eerlijk te verdelen. Dan is het aan jou om te bepalen welke ruimte je elk van hen toebedeelt.

Dan stel je alleen kaders waar dat echt nodig is. Niet meer en niet minder.

Annemarie Mars, april 2023


Voor de liefhebber

Het stellen van kaders behoort tot de moeten-veranderstrategie (in Hoe krijg je ze mee, hoofdstuk 4) en het zeggenschapsmodel van de bepaler (in De functie van frictie, hoofdstuk 11).

Fotocredits: “Fence Bird” by siamesepuppy is licensed under CC BY 2.0.
Lees meer →

Is het moeten of willen?

Mensen laten we ons begrippenkader helder houden.

Moeten en willen zijn geen tegenpolen!

In de van Dale staan meerdere betekenissen van moeten:

1. Moeten als noodzakelijkheid

We moeten iets omdat er anders iets grondig mis gaat
‘we moeten stikstof reduceren omdat de natuur kapot gaat’

Deze vorm van moeten is geen tegenovergestelde van willen, het is een voorwaarde voor willen. We noemen het urgentiegevoel.

2. Moeten als verplichting

We moeten iets omdat iemand dat voor ons bepaald heeft
‘we moeten stikstof reduceren omdat de rechter dat zegt’

Deze vorm van moeten hoort er ook bij in een complexe samenleving. Soms is het nodig dat een ander iets voor je bepaalt. Omdat iemand anders (de natuur) beschermd moet worden en de tegengestelde belangen te groot zijn om dat op vrijwillige basis voor elkaar te krijgen. Daar hebben we het woord mandaat voor uitgevonden. En dan nemen we voor lief dat mensen iets moeten zonder dat ze het willen.

Leeg moeten

2 is een valkuil als hij de legitimatie van de verandering overneemt van 1. Dat is leeg moeten. Als mensen vragen ‘waarom is dit nodig’, dan is het antwoord: omdat het nu eenmaal moet. Dat leidt tot verandermoeheid, weerstand en leeg gedrag.

Dus?

We moeten niet weg van moeten. We moeten alleen weg van leeg moeten. Het gesprek over de noodzaak moeten we meer dan ooit blijven voeren.

Het is de enige weg naar willen.

Annemarie Mars, maart 2023


Voor de liefhebber

In De functie van frictie is ‘moeten als verplichting’ één van de vijf manieren om de zeggenschap te verdelen. Ik besteed een heel hoofdstuk (10 – moeten en willen) aan de vraag hoe je dat functioneel kunt toepassen. Wanneer is het passend? Wat komt erbij kijken? Hoe doe je het met oog voor de ander (ja dat kan), welke valkuilen moet je van wegblijven?

Over (moeten als) noodzakelijkheid/urgentiegevoel gaat hoofdstuk 3 (pijn en verlangen)

De functie van frictie

Be Alert” by Graham Winterflood is licensed under CC BY-SA 2.0.
Lees meer →

Op welke manieren kun je ruimte geven in een verandering?

Ruimte is essentieel in veranderingen. Door ruimte te geven kunnen mensen een inbreng geven. Daar wordt die verandering doorgaans beter van en het voorkomt het not invented here-syndroom als mensen met besluiten worden geconfronteerd waar ze niet in zijn gekend.

‘Hoe meer ruimte; hoe beter’, zou je zeggen. Toch is dat maar ten dele waar. Veranderingen kunnen net zo goed last hebben van te veel als van te weinig ruimte. De kunst is dus om ruimte goed te doseren. En dus is het belangrijk dat je het gehele palet aan mogelijkheden overziet.

In dit blog geef ik vijf mogelijkheden, die tot elk het domein behoren van één van de veranderstrategieën uit mijn boek Hoe krijg je ze mee?


De ruimte om een al ingevulde verandering verder uit te werken (‘moeten’)

Als er al besluiten genomen zijn die de verandering dichttimmeren, is er weinig ruimte over voor een inbreng. Als dat de situatie is, moet je daar helder over zijn. Er is dan alleen nog de mogelijkheid voor de ander om de details in te vullen. Omdat die beperkte ruimte waarschijnlijk niet met gejuich ontvangen zal worden, is een heldere uitleg nodig waarom de ruimte ‘boven’ al moest worden ingevuld.

De ruimte om mee te denken/ te adviseren (‘weten’)

Bij meedenken doe je een beroep op de denkkracht van de ander. Je vraagt hem om die denkkracht om te zetten in argumenten, analyses, ideeën, scenario’s, conclusies en aanbevelingen die je kunt verwerken in de verandering . Dat mes snijdt aan twee kanten: de verandering wordt getoetst door degenen die hem tot leven gaan wekken en de overtuigingskracht van het verhaal wordt groter door de wetenschap dat erover is meegedacht.

In deze vorm is het aan jou om te bepalen wat je met de inbreng van de ander doet. Je houdt jezelf de ruimte voor om het er niet mee eens te zijn en zijn inbreng niet over te nemen. Het is zaak die verwachtingen vooraf goed te delen om teleurstellingen te voorkomen. Aan de andere kant moet je van goeden huize komen om de inbreng te negeren, kwetsbaar als je je maakt voor het verwijt dat de vraag om een inbreng slechts een rituele dans was om te doen wat je toch al van plan was.

De ruimte voor inspraak en onderhandelen (‘willen’)

Bij inspraak krijgt de ander de ruimte om zijn eigen voorkeur, belang of wens uit te spreken in de invulling van de verandering, zodat je kunt kijken of je het kan honoreren of compenseren. Dat kan uiteraard alleen als er daartoe ‘wisselgeld’ beschikbaar is.

Als je deze vorm inzet moet je wel beseffen hoe onrustig mensen kunnen worden als er schaarse voordelen te verdelen zijn in een vage procedure. Degene die wel eens in de uitverkoop in een drukke winkel heeft gestaan zonder de mogelijkheid een nummertje te trekken, kent het gevoel. Deze vorm vraagt dus maximale transparantie om het verwijt van willekeur en vriendjespolitiek te voorkomen.

De ruimte om de eigen verandering begeleid vorm te geven (‘leren en ontdekken’)

Bij deze vorm geef je de ander de ruimte om invulling te geven aan de verandering van zijn eigen werk. Dat klinkt mooi en dat kan het ook zijn, maar het lastige is dat hij niet in alle situaties geschikt is. Deze vorm doet een beroep op de reflectie van de ander over zijn eigen effectiviteit in het werk. Voor mensen voor wie de huidige situatie geen probleem is (ontkenning) of die zich tegen de verandering verzetten (weerstand) is hij dus niet geschikt. Hij is alleen geëigend als de verandering nog dermate open ligt dat de ander het gevoel heeft er een wezenlijke stempel op te kunnen drukken.

Jij hebt in deze vorm de rol van procesbegeleider en stelt de juiste vragen op het juiste moment om het reflectieproces van de ander op gang te helpen en te houden. Je hebt geen oordeel over de uitkomst waar de ander mee komt. En daar zit bij deze vorm de adder onder het gras. Je kunt niet iemand ruimte geven de verandering zelf vorm te geven om vervolgens de uitkomst af te keuren als hij je bij nader inzien tegenvalt. Dan was blijkbaar geen sprake van vormgeven, maar van uitwerken, meedenken of inspraak, met bijbehorende verwachtingen.

Deze vorm loopt tenslotte tegen zijn grenzen aan als je hem inzet in een groep mensen waar grote tegengestelde belangen spelen. Als je in zo’n situatie mensen vraagt om ‘er zelf uit te komen’ ontstaat er geen gezamenlijke zoektocht, maar een arena waar het recht van de sterkste zal gelden. Het is passender om dan de vorm ‘inspraak’ te kiezen.

De ruimte voor zelfbeschikking (‘loslaten’)

In deze meest vergaande vorm laat je het geheel aan de ander om te bepalen of er überhaupt een verandering aan de orde is en hoe deze eruit zou moeten zien. Je neemt afstand van je rol als veranderaar en stopt met welke sturing dan ook. Het is niet ondenkbaar dat dit de ander activeert om uit zichzelf met iets mooiers te komen dan jij ooit had kunnen bedenken, maar het is ook mogelijk dat die ander overgaat tot de orde van de dag. Wat de ander ook kiest, jij hebt daar geen oordeel over. Een oordeel verraadt immers dat je sturing onder de oppervlakte nog steeds aanwezig is. Hij zal onvermijdelijk voelbaar zijn voor de ander.

Tenslotte

Al deze vormen hebben met elkaar gemeen dat je (een deel van) de uitkomst van de verandering uit handen geeft. Je zet de ander in als (mede)veranderaar. Dat zal zich uitbetalen in verbinding aan de verandering, maar alleen als je in woord en daad openstaat voor zijn inbreng. Valkuilen treden vooral op als je deze vijf vormen met elkaar verwart, met als gevolg dat bij de ander de indruk ontstaat dat er meer ruimte is dan je kunt geven. Weinig ruimte krijgen is niet fijn, maar valse ruimte krijgen is erger.

Annemarie Mars, januari 2013

Fotocredits: ”Canada Geese” by Pen Waggener is licensed by CC-BY-2.0
Lees meer →

Hoe kun je een verandering aantrekkelijk maken?

Eén van de vele factoren die bepalen of een verandering kans van slagen heeft, is de aantrekkingskracht die hij op de ander uitoefent. Dat betekent niet dat een voor de ander aantrekkelijke verandering altijd slaagt, noch dat een niet aantrekkelijke verandering altijd tot mislukken gedoemd is. Het betekent wel dat veranderaars alle aantrekkingskracht die ‘erin zit’ eruit zouden moeten halen. En dus doet de vraag zich voor welke mogelijkheden veranderaars daarvoor tot hun beschikking hebben, en onder welke voorwaarden ze effectief zijn.

Ik heb er vier verzameld. (meer…)

Lees meer →

Wanneer werkt bottom up veranderen?

Bottom-up veranderen, de werkwijze waarin de mensen op de werkvloer organisatieveranderingen zelf vormgeven, staat volop in de belangstelling. Dat is niet geheel ten onterechte. Juist op de werkvloer is de expertise en ervaring aanwezig om te zorgen dat veranderingen legitiem, haalbaar en uitvoerbaar zijn. Door medewerkers (mede) aan het stuur te zetten van veranderingen kan eigenaarschap op  natuurlijke wijze ontstaan. Toch betekent dat niet dat deze aanpak in alle situaties zomaar toepasbaar is.

In dit blog verken ik de voorwaarden waaronder bottom-up veranderen effectief kan zijn.

Voorwaarde 1: Als er ruimte is om een inbreng te leveren

Bottom-up veranderen heeft vooral waarde in situaties waar de verandering nog voldoende open ligt om er een stempel op te kunnen drukken. Voor een aanpak waarin de ruimte om een inbreng te leveren substantieel wordt ingeperkt door (top-down) wetgeving en reeds genomen besluiten, is de term bottom-up niet meer van toepassing.

Voorwaarde 2: Als de deelnemers zich reflectief (kunnen) tonen

Een groep kan waarde toevoegen aan veranderingen als de deelnemers in staat zijn om het (eigen) werk aan een kritisch zelfonderzoek te onderwerpen. In een groep waarin dat zelfonderzoek geuit en gedeeld kan worden, kunnen prachtige nieuwe inzichten ontstaan. Er zijn echter nogal wat situaties waarin die reflectie niet van mensen gevraagd kan worden.

De eerste situatie is die waarin de deelnemers de urgentie om te veranderen zelf niet voelen. Dat urgentiegevoel is te activeren door een gezamenlijke (bottom-up) probleemverkenning, maar die kan hen net zo goed bevestigen in de overtuiging dat er geen probleem is, of dat het probleem buiten hun beïnvloedingssfeer ligt.

De tweede situatie is waarin de gestelde vraag weerstand oproept omdat het hun belangen raakt of emoties losmaakt. Emoties (‘ik voel’) en belangen (‘ik wil’) staan reflectie (‘ik onderzoek’) in de weg. Ze dienen eerst erkend en doorgewerkt te worden alvorens een bottom-up aanpak aan de orde zou kunnen zijn.

Mensen zullen, ten derde, niet reflectief zijn als ze, terecht of onterecht, aanvoelen dat hun inbreng zich later tegen hen kan keren. Als een veilige omgeving ontbreekt zal het gesprek blijven hangen in het berijden van stokpaarden en het uitwisselen van zaken waar men het toch al over eens was.

Voorwaarde 3: Als er een gerichte vraag wordt gesteld

In groepen waar aan voorwaarde 1 en 2 is voldaan zal een levendig gesprek ontstaan en dat is precies de bedoeling. Tegelijkertijd liggen in dat levendige gesprek de valkuilen om uit te dijen en af te dwalen voortdurend op de loer. Het belangrijkste instrument om daaraan tegenwicht te bieden is de vraag die aan de groep gesteld wordt. E en open vraag (‘wat is jullie visie op…’) zal dat tegenwicht niet kunnen bieden, een gesloten vraag (‘hebben jullie een voorkeur voor oplossing I of II’) is een te grote beperking van voorwaarde 1. Het vraagt een gerichte vraag (‘welke oplossing is wenselijk voor probleem X…’, ‘hoe kunnen we het beste inspelen op ontwikkeling Y’) om optimaal te balanceren tussen het vrijmaken van denkkracht enerzijds en het kunnen toewerken naar een concrete uitkomst anderzijds.

Een goede vraag gaat vervolgens over het werk voor de klant want daar ligt de expertise, de ervaring en het referentiekader van de deelnemers en als het goed is ligt daar ook de urgentie van de verandering. Managementjargon zou in de vraagstelling dus niet voor mogen komen. In de vraagstelling mag vervolgens geen enkel oordeel, hoe subtiel ook, verborgen zitten waardoor de deelnemers zich in de verdediging gedrukt zouden kunnen voelen. Want dan valt voorwaarde 2 weg. En uiteraard geldt bij een goede vraag dat er voelbaar moet zijn dat degene die hem stelt daadwerkelijk geïnteresseerd is in het antwoord, want daarmee toont zich voorwaarde 1.

Voorwaarde 4: Als een vernieuwende impuls wordt ingebracht

Met voorwaarde 1, 2 en 3 schep je optimale condities om uit de groep ‘te halen wat erin zit’. Maar wat er niet in zit, komt er ook niet uit. En wat erin zit is soms deel van het probleem dat tot de verandering noodzaakt. In beide gevallen is de uitkomst van de bottom-up aanpak: meer van hetzelfde.

Er zijn meerdere mogelijkheden om die valkuil te voorkomen zonder het kind met het badwater weg te gooien. Het voeden van de deelnemers met expertise van toonaangevende denkers, het aanbieden van inzichten uit gezaghebbend onderzoek, hen blootstellen aan een voor hen ongebruikelijke manier van kijken naar het werk, of het inzetten van creatieve werkvormen zijn alle manieren om een bottom-up aanpak naar vernieuwende uitkomsten te leiden.

Annemarie Mars, juni 2013

Lees meer →